Ode aan de mens

Loodzwaar die doos.

Hij lag op de zolder begreep ik, nadat ik zonder succes de donkere kelder had doorzocht, pillichtje in mijn mond, gebukt tuinstoelen en tenten opzij had geschoven en nadat ik daarna alle fietsen uit de garage had gereden, zakken had verzet en kasten en tafels opzij had getrokken en de onhandige steps bovenop de ladder had proberen te leggen maar die steeds weer wegrolden omdat wieltjes vaak geen stop-knop hebben. 

Ik riep vanop de zolder mijn oudste dochter en hoopte dat zij het gewicht van de lange, stoffige doos kon tegenhouden terwijl ik gebogen over het gat met de schuifladder hoopte dat ze niet zou geplet worden. Veel beweegruimte had ze niet: achter haar de muur, rechts van haar de muur en links van haar een commode.  “Lukt het Renée?” vroeg ik bezorgd, maar toch ook dwingend wat we hadden geen keuze. De doos moest langs de steile ladder naar beneden. En wat in de doos zat moest eruit.

De kerstboom.

 

Vandaag moet hij weer weg. Eigenlijk kon hij al eerder weg. Kerst is voorbij. In de garage staat al enkele weken een nieuwe ladekast te wachten die op de plek van de kerstboom zal komen te staan. Maar die dus in wachtmodus is beland want kerst heeft altijd voorrang.

Ik bekijk hem nog eens ,de boom, en denk terug aan de doos. Loodzwaar die doos. Onhandig ook.

De boom hangt vol kleine lichtjes, mooi verdeeld, nergens een onevenwicht. Breng ik hem deze keer naar de kelder?

Ik loop naar het grote keukenraam en staar naar de kale takken van de hoge bomen die fel afsteken tegen de witte winterlucht.

Wat zijn we toch flink allemaal.

Wij mensen.Wij doen zo veel. En niet alleen dozen versleuren en weten dat je dat ook volgend jaar weer zal doen. Lekkende groen-containers vanuit het achtertuintje door de gang naar de stoep rijden, een bruin straaltje achterlatend en 2 geribbelde natte wielsporen.

We kuisen het op en doen dit de vrijdag die erop volgt nog eens.

We passen ons ook telkens aan.

We konden ook in kleine appartementen wonen en het daar gezellig maken met kerst.

Daar was geen zolder maar een gemeenschappelijke kelder met berging. Ook daar konden we kerstbomen in dozen bewaren. De doos paste misschien net niet in de lift, maar we geraakten er wel. Een krappe draaitrap hield ons niet tegen.

Een collega zat gisteren klein en stilletjes naar haar computerscherm te staren.

Ik vroeg hoe het met haar ging.

“Ja moe”, “Vandaag gaat het niet zo”. “Ik moet medicatie nemen die invloed heeft op mijn gewrichten en zelfs opstaan, mijn bed uitstappen valt me zo zwaar.” Ze keek me met kleine ogen aan en kneep haar lippen samen in een lach. “Maar de prognoses zijn goed hoor!” 

Zou haar kerstboom al terug in de doos zitten?

We krabbelen recht.

Opnieuw, telkens opnieuw.

We zijn zo sterk.

We zetten kinderen op de wereld.

Is er iets mis mee? Een been te weinig? Een zwak hart?

We geven het geen stamp, neen we nemen het bij ons en verzorgen het.

Wat kapot gaat proberen we te herstellen.

Wat nog niet bestaat bedenken we.

Doen we alles goed?

Neen.

Maar we doen veel goed.

En we zijn flink.

De kerstboom zal worden opgeborgen.