Peies

Ik zwierde de zware handtas op de passagiersstoel, zette de hond op de achterbank en klapte de autodeur dicht. Een handeling die ik deed zonder erbij stil te staan. Deze keer misschien iets sneller dan normaal, een ijskoude wind wilde onder mijn te losse muts door priemen.

Net voor ik om de auto heen liep om in te stappen zag ik dat een man met zijn fiets aan de hand me gadesloeg. Hij glimlachte. Zijn volle lippen krulden zich. Net zo speels als zijn grijs haar dat onder een grote zwarte hoed uitstak. De baard lang en waaiend naar het noorden.

Ik knipperde met mijn ogen, als om zeker te zijn dat wat ik zag, ik echt zag. Ik glimlachte naar hem. We stonden vlak tegenover elkaar. In stilte. De grijze jood en ik, daartussen de grote Volvo. Ik voelde een sprankel door mijn lijf zinderen. Een vonkje. Nooit eerder had een jood me toegeknikt of aangesproken. Ik hield van verrassingen zoals deze. “Kan ik u helpen meneer?” vroeg ik. “Wat een mooie auto mevrouw.” Hij sprak langzaam, respectvol en beleefd. Opnieuw die krullende lippen. “Ik heb nooit, nog nooit in mijn hele leven in een auto meegereden” zijn Frans accent kwam er nu opvallend door, elk woord kreeg een duw, “ik doe alles met de fiets mevrouw”. Ik knikte, dacht te begrijpen dat autorijden niet paste in zijn levensstijl. “Het is niet altijd zo’n plezier hoor, met de auto rijden, ik moet nu naar Brussel en da’s best een opdracht. De drukte, de files…” Ik zag dat zijn lange zwarte jas er wat sjofel bijhing, aan zijn stuur wapperde een plastic zakje. Ik trok mijn schouders op, alsof ik het autorijden wilde ontdoen van zijn grootsheid, “Ik rij ook meestal met de fiets, veel makkelijker in Antwerpen.” Hij bukte zich en bewonderde nu ook het interieur van de auto. Ik bedacht plots dat mijn hond erin zat. Misschien zou hij nu toch wel terugdeinzen. Honden en joden verhielden zich meestal als tenen en een te heet bad. “Wat zou het mij plezieren om met u een ritje te maken.” “En hebben we file dan zou dat nog aangenamer zijn want dan zou ik meer tijd met u kunnen doorbrengen.”, de Franse r zette extra kracht bij de zin die hij uitsprak. Ik was ondertussen om de auto heengelopen, had een seconde eerder overwogen hem een lift te geven, deze bescheiden jood toch eens te trakteren op een unieke belevenis, maar ik rilde. Hij was te ver gesprongen. Ik glimlachte en mijn verbazing om de situatie bleef stijgen.

“Hoe heet u mevrouw?” weer die r.
“Anneke” Ik antwoordde maar leek te weten dat het vanaf hier echt fout zou lopen.
Mijn ongemakkelijkheid in absurde situaties maakte me weer hulpeloos. Waarom kende ik geen reflex van aanval in plaats van de zachte dekking.De grijze jood lachte nu zijn tanden bloot: “Oh maar dit kan geen toeval zijn, Anneke, zo mooi!” Hij grabbelde in het plastic zakje en in de binnenzak van zijn mantel, leek iets te zoeken.
Ik maakte van zijn beweging gebruik om snel mijn autodeur te openen en in te stappen. Ik kreeg de kans niet om de deur te sluiten, hij kwam met hoed en baard in de deuropening.
”Ik heet Jan. Dit kan geen toeval zijn.”, De krullende te dikke lippen, de grote waterachtige blauwe ogen. Ik werd misselijk. Hij had ondertussen een papiertje vast en een pen.  “Anneke en Janneke!” zei hij nu met luide stem, hij herhaalde het nog zeker drie keer. ” Er is niets dat zo mooi bij elkaar past op deze wereld, weet u dat?” Hij duwde het papiertje in mijn handen.
“Als u zin hebt om eens te praten met mij. Dan kan u mij bellen. Of zin hebt om samen te fietsen, dat kan ook.”
“Dag mevrouw, het was zeer aangenaam u te mogen ontmoeten”.

En zo bleef ik achter. In de stille, koude Volvo. Met een papiertje. Van een jood. Ik las wat hij had geschreven. Voelde nu toch de lachkriebel loskomen. Besefte dat wat ik net had meegemaakt me waarschijnlijk nooit meer zou overkomen.

Ik legde Jannekes visitekaartje naast de versnellingspook en vertrok met een grote glimlach naar Brussel.

Janneke bleek niet zo lieflijk als een Annie M.G.Schmidt personage.

De eerstvolgende dag wachtte hij me op voor mijn huis. Vroeg hij me of we konden afspreken. Daar bedankte ik beleefd voor en zei dat ik geen interesse had in verder contact. Ik keek hem verbaasd na. Zijn zwarte mantel wapperend rond zijn brede rug, zijn stoffige zwarte hoed, zakje aan het stuur.

De dag daarna overviel hij me in mijn garage. Ik had hem niet zien aankomen.

“Koud hè Anneke?”, zijn lippen kwamen heel dichtbij. Zijn woorden vormden wolkjes. Ik draaide mijn hoofd snel weg naar de stoep, hopend op een voorbijganger. En daar had hij ze. Mijn handen. Hij wreef ze warm. Met zijn vlezige vingers wilde hij de mijne op temperatuur brengen.
“Ga weg alsjeblieft!” Mijn stem deed dienst.
Als een schim glipte hij de koude in.

Ik wist dat hij zou terugkomen.

De volgende ochtend vroeg ik een vriend me te vergezellen. Vriend, ex, papa van mijn kinderen.
“Ik voel me comfortabeler moest je naast me wandelen, zo denkt hij toch dat ik geen alleenstaande vrouw ben en laat hij me hopelijk met rust.”
We wandelden terug van de school en ik vroeg hem of hij het me zelf kon laten zeggen. Ik wilde hem zelf aanspreken, de jood. ”Hij is eigenlijk echt vriendelijk.” Zei ik dit? Nee, die woorden dacht ik. Ik wist dat mijn ex me zou uitlachen. “ Jij trekt toch de raarste figuren aan hè” Dit zei hij luidop. En dat was waar.

Het zou een goeie oefening voor me zijn. In mijn rug rechten. Ophouden met vriendelijk te blijven in situaties waarin dat niet meer hoorde.
Hij liep naast me en knikte. Ik meende te zien dat hij zich binnenin al opwond.
We draaiden samen de hoek om, mijn straat in.

Hij stond er. 

Als een speer stoof mijn ex ernaar toe.
Ik vloekte vanbinnen. Wist dat hij me geen ruimte zou geven.
De jood keek met grote ogen in de mijne.
De ex schold hem de huid vol. Riep en tierde.
De jood keek met blauwe Janneke ogen in de mijne.
Met zijn grijze staart tussen zijn benen verdween hij uit het zicht.

“Zo, zei de ex. Die komt niet meer terug.”